Biografie/statement
Over mijn fotografie
Ik begin met mijn eerste zelfportret uit 1990, waar ik aan de keukentafel van mijn ouderlijk huis zit, met onze verwilderde tuin achter mij. Van mijn gezicht is door het tegenlicht niet veel te zien, maar aan mijn silhouet is duidelijk een jongen van rond de 15 te herkennen, die zegt; ‘Kom maar op, wereld’
Dat ik wilde fotograferen wist ik zeker, maar ik wist niet precies wat, of wie. Daarom fotografeerde ik dus gewoon wat er voor mijn voeten kwam en daar was ik zelf vaak ook bij…net als mijn vader, en een oude man die over het bruggetje schuifelde, en mijn opa die bijna doodging, en mijn beste vrienden op school, en het braakliggende terrein bij ons achter, en de mooie wolkenluchten en mijn vriendin die naakt voor me poseerde. Toen wist ik nog niet dat ik direct mijn manier van fotograferen al te pakken had, namelijk, dat ik op ieder moment van de dag onvoorzien een nieuwe foto kan maken waar ik blij mee kan zijn, die goed is en die bijdraagt aan het verhaal over het leven wat ik met licht aan het schrijven ben.
Vrijwel altijd heb ik een camera bij me want ik ga ervan uit dat het Hele Mooie er altijd en overal is en dat eigenlijk alles een onderwerp kan zijn. Er gaan dagen voorbij dat ik de camera in mijn tas meedraag zonder dat ik hem tevoorschijn hoef te halen; er is dan niets te zien, of ik sta er niet voor open. Ik wil er vertrouwen in hebben dat wanneer zich iets waardevols voordoet ik de camera al uit de tas heb gehaald voordat ik er zelf erg in heb, dat Het zich vanzelf op het goede moment zal aandienen.
Ik houd ervan om zonder duidelijke reden een stuk te gaan fietsen of te wandelen. Doelloze vrije tijd, waarin iets waarvan ik even geleden het bestaan niet wist heel belangrijk kan worden. Dat Iets is bijvoorbeeld een ontmoeting met iemand, of een landschap wat ik heb ontdekt.
Door de tijd heen komen de zelfportretten steeds terug, net als een aantal andere onderwerpen waar ik steeds opnieuw naar kijk, zoals bijvoorbeeld de mensen in een opvang voor daklozen, onbekende mensen op straat en portretten van mijn geliefden. Ik maak graag stillevens in het atelier en verstilde landschappen rond de stad en ik probeer de natuur zo zuiver mogelijk te fotograferen.
Alles is natuur, alles is één, is de gedachte. Het idee dat dingen gelijktijdig gebeuren, ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben en dan toch vaak op de een of andere manier met elkaar in verbinding staan vind ik inspirerend. Zo wil ik mijn werk ook presenteren; onderwerpen door elkaar, zodat de dingen met elkaar in dialoog gaan en elkaar kunnen versterken.
Een belangrijke kernwaarde die alle foto’s met elkaar verbindt is dat ik ze gemaakt heb met een verlangen om mijn persoonlijke verbinding met het onderwerp vast te leggen. Ik wil zien hoe iets of iemand in het moment werkelijk is en hoe ik in dat moment werkelijk ben. Doorgaans richt ik me niet op de vrolijke en luchtige kant van het leven; vaak ben ik geraakt door stilte, verborgen verdriet, pijn en onzekerheid.
In alles zoek ik naar een moment en een standpunt van openheid.
Van jongs af aan kijk ik naar de wereld om mij heen, tot in de fijne details, en daar ben ik het liefst met mijn hele gevoel bij betrokken.
Hoewel ik af en toe een foto in kleur maak als het onderwerp daarom vraagt, is zwart/wit de norm in mijn fotografie. Het geeft een serene stille, tijdloze sfeer aan mijn onderwerpen en vormen worden belangrijker. Omdat ik met een analoge camera werk kan ik het hele proces van ontwikkelen en afdrukken zelf uitvoeren, wat bijdraagt aan mijn handschrift in het eindresultaat.
Op 7 maart 1975 werd ik in Rotterdam geboren. Mijn vader, Leo de Jong, was kunstenaar en maakte abstracte en figuratieve schilderijen. Mijn moeder, Erica van Nierop, was ook kunstenaar en maakte tekeningen en collages. Rond mijn 14e begon ik met fotograferen. Ik maakte zwart/wit foto’s in mijn directe omgeving, ontwikkelen en afdrukken deed ik zelf in de donkere kamer die mijn vader voor mij had geïnstalleerd. Daarbij was ik geïnspireerd door de fotografen Don McCullin, Peter Martens, Josef Koudelka, W.Eugene Smith en Henri Cartier Bresson. Na een paar jaar kwamen Ed van de Elsken, Johan van de Keuken, Robert Frank en Anders Peterson erbij als favorieten.
In 2000 studeerde ik af aan de Gerrit Rietveld academie in Amsterdam. Tijdens deze opleiding ben ik onder invloed van het werk van Craigie Horsfield, Koos Breukel, August Sander, Rineke Dijkstra, Diana Arbus, Judith Joy Ross, Lucian Freud het portret als genre gaan waarderen. Ik studeerde af met een serie portretten die ik in Amsterdam op straat maakte.
Ik had een oude Crown Graphic 4x5 inch grootformaat camera die ik op een statief op zorgvuldig gekozen plaatsen in de stad neerzette. Dan keek ik naar de gezichten van de voorbijgangers. Als er iemand aankwam die mij op de een of andere manier opviel, dan nodigde ik hem/haar uit om plaats te nemen voor de camera. Door het stilzitten (een voorwaarde voor een scherpe foto) ontstond er ondanks de drukte van de stad om ons heen een geconcentreerde verstilde stemming. Op het vluchtige moment dat ik de mens achter het gezicht kon zien maakte ik de foto. Later kon ik op de contactafdrukken uren bezig zijn met het vergelijken van de fijne nuances in de gezichtsuitdrukkingen om te bepalen wat ik de beste opname vond.